Caravaggio
Zijn naam was Michelangelo Merisi, maar men noemde hem Michel Angelo da Caravaggio. Caravaggio is het dorp op ruim 50 kilometer van Milaan waar Michelangelo Merisi zijn kinderjaren doorbracht. Hij was in 1571 in Milaan geboren, maar het gezin verhuisde in 1576 naar Caravaggio, op de vlucht voor de pest. In 1584, toen hij 13 was, keerde Michelangelo terug naar Milaan om in de leer te gaan bij de kunstschilder Simone Peterzano. In 1592 trok hij naar Rome.
Aan het eind van de 16de eeuw was Rome een genadeloze religieuze dictatuur en een culturele boomtown. De contrareformatie was in volle gang, en de strategische wapens die daarbij werden ingezet waren repressie aan de ene kant, en propaganda aan de andere. Bloedige inquisitie en schone kunsten.
In 1592, het jaar dat Caravaggio in Rome arriveerde, kwam paus Clemens VIII er net aan de macht. Die intensiveerde de terreur nog. Rome werd een sinistere politiestaat. “Er staan meer afgehakte hoofden op spiesen op de Engelenbrug, dan dat er meloenen te koop zijn op de markt”, was een populair gezegde in die tijd.
Ongeveer tezelfdertijd werd Rome op nooit geziene schaal verbouwd en herbouwd. De grote pleinen werden aangelegd en met elkaar verbonden, er verrezen meer dan vijftig nieuwe kerken, meer dan zestig grote palazzi en meer dan twintig monumentale villa’s.
Rome was ’s werelds grootste beeldenfabriek: Hollywood aan de Tiber. Elke Europese kunstenaar, elke schilder, beeldhouwer of architect met ook maar een greintje ambitie, trok naar Rome. De propagandamachine van de kerk had kunst nodig, de stad had kunst nodig, en de oude en nieuwe rijken, de aristocraten, kardinalen en bankiers, hadden kunst nodig om elkaar te overbluffen in hun somptueuze palazzi.
In de tweede helft van de 16de eeuw verdubbelde de bevolking van Rome. De pausen financierden de heropbouw van Rome namelijk door onmogelijk hoge belastingen te heffen op de landbouw in de omliggende gebieden. Landbouwcrisissen en hongersnoden waren het gevolg. Wanhopige boeren en werkloze soldaten-uit-vele-oorlogen vormden roversbendes en teisterden heel Italië. In de straten van Rome kwamen ze allemaal samen: de nieuwe rijken en de havelozen, de geestelijken en de hoeren, de kunstenaars en de criminelen. Het nachtleven was turbulent. Er zijn historici die beweren dat de seksindustrie in die dagen de belangrijkste economische sector en de grootste werkgever van de stad was.
Dat was de wereld waarin de jonge Michelangelo Merisi terechtkwam. Op zijn doeken portretteerde hij vrijwel uitsluitend zijn beste vrienden en vriendinnen, ook al omdat hij zich in die beginjaren geen professionele modellen kon permitteren. Die vrienden waren tevens zijn geprefereerd nachtelijk gezelschap. Velen van hen, inclusief Caravaggio zelf, werden meermaals door de politie opgepakt wegens verstoringen van de openbare orde, smaad, geweldpleging en verboden wapendracht.
In weerwil van zijn reputatie van ongeleid projectiel, kwam de virtuoze Caravaggio al snel in de gunst van machtige beschermheren. Eerst in die van kardinaal Francesco Del Monte, de vertegenwoordiger van de Florentijnse familie de Medici’ in Rome, en drie keer kandidaat-paus; daarna in die van Ciriaco Mattei, een vooraanstaande kunstverzamelaar wiens broer ook kardinaal was. Later was ook kardinaal Scipione Borghese, wiens oom Camillo in 1605 paus Paulus V werd, een liefhebber van zijn werk. Scipione Borghese bracht zijn enorme kunstcollectie onder in de Villa Borghese, waar ze vandaag nog altijd zes kapitale Caravaggio’s in huis hebben.
Caravaggio woonde eerst in het Palazzo Madama van Del Monte, daarna in de Villa Mattei van de gebroeders Mattei: enorme paleizen in hartje stad, waar hij grote ateliers ter beschikking had. ’s Nachts hing hij rond met zijn vrienden in de bars en osteria’s rond de Piazza Navona, of in de hoerententen in de Via Condotti.
In 1600 forceerde hij zijn grote doorbraak. De roeping van Mattheus (1599-1600) en Het martelaarschap van Mattheus (1599-1600), de twee grote doeken die hij had gemaakt voor de San Luigi dei Francesi-kerk, recht over de deur van het Palazzo Madama waar hij woonde, deden alle monden openvallen. Zijn eerste ‘publieke’ opdracht was een eclatant succes. Zelfde scenario een jaartje later, toen De bekering van Paulus en De kruisiging van Petrus (beiden 1600-01) in de Santa Maria del Popolo-kerk, aan de gelijknamige piazza, werden binnengebracht. Van toen af was hij officieel egregius in Urbe pictor: uitmuntend schilder uit de stad Rome.
Op het hoogtepunt van zijn roem ging het fout. Het was de avond van 28 mei 1606 toen Caravaggio op de Campo Marzio verwikkeld raakte in een zwaardduel met Ranuccio Tomassoni. Tomassoni was een lijfwacht, pooier en bendeleider die Caravaggio goed kende uit het nachtleven, en van diens relatie met Fillide Melandroni, de ravissante prostituee die hij vereeuwigde als Judith en als Maria Magdalena. Sommigen vermoeden dat een jaloerse Caravaggio Tomassoni probeerde te treffen in het kruis, om hem definitief buiten strijd te stellen als liefdesrivaal. Tomassoni werd geraakt in de dij, zeeg neer en bloedde dood. Caravaggio zelf liep een bijna fatale hoofdwonde op toen de broer van Tomassoni, een legerkapitein, zich in het gevecht mengde.
Zijn invloedrijke bewonderaars hielpen hem de stad uit. Caravaggio vluchtte naar Napels, daarna naar Malta, waar hij toetrad tot de gelijknamige ridderorde om er na een conflict snel weer uit te stappen, vervolgens naar Sicilië en tenslotte weer naar Napels. In Rome werd hij schuldig bevonden aan moord en bij verstek terdoodveroordeeld.
Caravaggio’s hooggeplaatste vrienden bemiddelden ondertussen bij de paus om hem gratie te verlenen. In de zomer van 1610 leek dat verzoek eindelijk te worden ingewilligd. Prompt nam hij in Napels de boot naar Rome. Hij kwam er nooit aan. Hij zou op 18 juli 1610 op het strand van Porto Ercole zijn bezweken aan een combinatie van uitputting, een zonneslag en malaria.
(Tekst: Danny Ilegems, 2018)